HvJ EU beantwoordt prejudiciële vragen over de uitleg van het vermoeden omtrent de COMI in artikel 3 lid 1 derde alinea IVO 2015
Een Duitse overheid heeft een insolventieprocedure aangevraagd tegen een schuldenaar met internationale verblijfadressen die voorzitter was van de raad van toezicht van een Duitse vennootschap. Aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) wordt de prejudiciële vraag gesteld of het wettelijk vermoeden van het centrum van voornaamste belangen (‘COMI’), als bedoeld in artikel 3 lid 1 derde alinea Verordening (EU) 2015/848 (‘IVO 2015’), kan worden toegepast op een schuldenaar die een zelfstandige bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefent, ook als hij bij die activiteit geen mensen of goederen inzet. Het HvJ EU oordeelt dat het voor de toepassing van het wettelijk vermoeden niet noodzakelijk is dat mensen of goederen worden ingezet bij de bedrijfs- en beroepsactiviteit van de schuldenaar.
Hof van Justitie van de Europese Unie, 19-09-2024