Onderaannemer A/Hoogheemraadschap van Rijnland
Onderaannemer vordert van opdrachtgever betaling op grond van retentierecht op onroerende zaak. De rechtbank oordeelt dat de onderaannemer na opschorting van haar werkzaamheden niet doorlopend de feitelijke macht heeft uitgeoefend over het werkterrein, benodigd voor het kunnen uitoefenen van het retentierecht. De onderaannemer kan ook geen voorrecht doen laten gelden op de zaak in de zin van artikel 3:285 BW. Een redelijke vergoeding op basis van een bepaling in de UAV komt evenmin voor toewijzing in aanmerking omdat deze bepaling geen derdenbeding omvat.
Rechtbank Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 14-09-2016